Bewust elkaar sterker maken

The hurt of one is the hurt of all and the healing of one is the healing of all.

Bewust elkaar sterker maken

The hurt of one is the hurt of all and the healing of one is the healing of all.

Doelgroep: VO, MBO

Tijd: 
Les 1: 50 – 60 minuten
Les 2: 50 – 60 minuten

Nodig:
Les 1: Eén begeleider per vijf of zes leerlingen
Les 2: Bijlage 1: IJsbergmodel

Les 1: Dit hoort bij mij

Leerdoelen

  • De leerling kan een stap naar voren doen wanneer een persoonlijke situatie op hem/haar van toepassing is.
  • De leerling kan benoemen wat hij/zij gemeen heeft met iemand anders en waarin de persoon van anderen verschilt;
  • De leerling kan aangeven wat hij/zij wil of wenst m.b.t. afspraken met elkaar in de groep.

Activiteit 1: Gelijke beloning

Inleiding

In de maatschappij mag iedereen er zijn, ongeacht wie je bent. Of je nu kind bent of volwassene, wat voor uiterlijk of achtergrond je ook hebt en hoeveel je ook op je bankrekening hebt staan. Voor de wet is iedereen gelijk. Deze wet geeft aan wat je recht is. Dat maakt dat je kunt groeien zoveel je kunt. Toch groeit niet iedereen even hard. Dat heeft te maken met de kansen die iemand heeft. Bijvoorbeeld: Iemand die veel geld heeft, heeft meer kansen tot gezond en lekker eten dan iemand die niet zoveel geld heeft. Voorbeelden van dingen die zorgen voor veel kansen zijn: geld, macht, netwerk en kennis.

In deze les ga je aan de slag met wie je bent en hoe je met elkaar om kunt gaan. Je leert dat wie je bent of wat je achtergrond is, kan bepalen hoe je vervolgens opgroeit. Hoe kun je elkaar helpen om zo sterk mogelijk te kunnen groeien? Ook dat behandel je in deze les. 

Uitleg

Instructie: veilige sfeer in de klas, zorg voor een open houding bij de leerlingen zodat ze klaar zijn voor de volgende oefening.

Oefening 1: Ranking (1/2)

Dit is een klassikale oefening. Ga allemaal in een kring staan. Je hoort zo een aantal zinnen. Deze zinnen gaan over kansen die je krijgt in de maatschappij waardoor je sterker kunt staan. Als jij je aangesproken voelt door een zin, doe dan een stap naar voren.

Oefening ‘Ranking’ pag. 1

  1. Ga in een kring staan en laat wat ruimte over tussen elkaar zodat je makkelijk een stap naar voren kunt zetten.
  2. Let op: Onderstaande elementen waar leerlingen een stap naar voren zetten, kunnen confronterend zijn. Geef tijdens de activiteit geen ruimte om erover te hebben en geef helder aan dat leerlingen geen opmerkingen tussendoor mogen maken, ook niet onderling. Daarna kan de activiteit worden nabesproken.

Introduceer de tweede oefening. Deze gaan over de verschillende situaties die op jou of je omgeving van toepassing kunnen zijn. Ook hier zijn geen goede of foute antwoorden en het maakt je niet beter of slechter dan iemand anders.

  1. Ga allemaal in een kring staan. Als jij je aangesproken voelt door een zin, doe dan een stap naar voren. Stap wanneer de docent het aangeeft weer naar achteren voor de volgende vraag.
  2. Stap naar voren als de volgende situatie op jou of je ouders/gezin van toepassing is:
    1. Witte huidskleur
    2. Je ouders zijn getrouwd
    3. Je bent opgegroeid in een christelijk of katholiek gezin
    4. Je woont in het land waar je geboren bent
    5. Je ouders in Nederland geboren zijn
    6. Je een naam hebt die in Nederland lekker in het gehoor ligt
    7. Accentloos Nederlands spreekt
    8. Een huis bezit of zelfs meerdere huizen bezit
    9. Een auto bezit of zelfs meerdere auto’s bezit
    10. Je ouders academische titels hebben, zoals meester, hoogleraar of professor.
    11. Je bent opgegroeid met twee hetero ouders/verzorgers
    12. Je bent opgegroeid in de middenklasse / hogere klasse

Nabespreking:

  1. Geef de leerlingen de ruimte om te vertellen wat ze hebben beleefd: evt. in subgroepjes mits er per groepje een begeleider aanwezig is.
  2. Waren er situaties die voor (bijna) iedereen hetzelfde waren of juist helemaal anders?
  3. Hoe heb je deze oefening beleefd? Zijn er dingen die je zijn opgevallen? Zijn er dingen die je hebben geraakt? Vertel erover.

Oefening 1: Ranking (2/2)

  1. Ga in een kring staan en laat wat ruimte over tussen elkaar zodat je makkelijk een stap naar voren kunt zetten.
  2. Let op: Onderstaande elementen waar leerlingen een stap naar voren zetten, kunnen confronterend zijn. Geef tijdens de activiteit geen ruimte om erover te hebben en geef helder aan dat leerlingen geen opmerkingen tussendoor mogen maken, ook niet onderling. Daarna kan de activiteit worden nabesproken.

Stap naar voren als je mensen binnen je familie of vrienden kent op wie de volgende situatie van toepassing is:

  1. Andere huidskleur dan een witte huidskleur
  2. Net kunnen rondkomen of minder geld verdienen
  3. Verstandelijke handicap
  4. Lichamelijke handicap
  5. Als iemand langdurig ziek is
  6. Als je iemand in je familie of van je vrienden bent verloren
  7. Als je ouders gescheiden zijn
  8. Verslaving
  9. Mentale uitdagingen
  10. Vluchten, oorlog, geweld
  11. Gevangenisstraf

Dank de leerlingen voor hun openheid. Benadruk dat dit niet maakt dat je beter of slechter bent dan iemand anders. Praat even na met de leerlingen, laat hen vertellen hoe ze de oefening hebben beleefd en wat ze bij de anderen hebben gezien.

Nabespreking:

  1. Geef de leerlingen de ruimte om te vertellen wat ze hebben beleefd: evt. in subgroepjes mits er per groepje een begeleider aanwezig is.
  2. Hoe heb je deze oefening beleefd? Zijn er dingen die je zijn opgevallen? Zijn er dingen die je hebben geraakt? Vertel erover.
  3. Wat heb je over elkaar kunnen leren?

Dank de leerlingen voor hun openheid. Geef aan dat deze les bedoeld was om elkaar beter te leren kennen. Ook om bewust te zijn van de mooie dingen of de uitdagingen waar mensen mee te maken hebben. Het verhaal dat je hebt, maakt voor een stukje wie je bent. Hoe kun je daar zelf sterk van worden? En hoe kun je daar samen sterk van worden? Door elkaar als groep te versterken.

Oefening 3: Onze gezamenlijke afspraak

  1. Bedenk wat je allemaal gemeen hebt met elkaar. Bijvoorbeeld: je bent allemaal op dezelfde school in dezelfde klas. Je hebt allemaal hetzelfde doel. Je bent allemaal op zoek naar een manier om het volgende jaar te halen. Je hebt allemaal je persoonlijke uitdagingen.
    Zoek naar de dingen die je met elkaar gemeen hebt. Schrijf deze dingen op en hang ze zichtbaar in de klas op.
  1. Maak afspraken in hoe je met elkaar omgaat ondanks wie je bent en hoe je elkaar kunt helpen om zo sterk mogelijk in je schoenen te kunnen staan.
    Schrijf ook deze dingen op en hang ze zichtbaar in de klas op.

Vanaf het moment dat de afspraken in de klas gehangen zijn, volg je deze afspraken met elkaar op.

Les 2: Samen praten, samen delen

Inleiding

Na het zien waarin leerlingen gelijk zijn of van elkaar verschillen, en het kunnen bepalen of dat kansrijk/kansarm zijn en het maken van afspraken zodat de kansen gelijk zijn in les 1, staat les 2 in het teken van de interactie: het samen praten en samen delen. De leerlingen mogen zich vrij voelen om samen te praten, uit te wisselen en samen te delen. Daarvan leren ze dat wat er bij hen van binnen gebeurt, gedeeld mag worden en dat het er mag zijn. Technisch aangegeven gebeurt het uitwisselen van een boodschap tussen een zender een ontvanger. Daarom wordt ook het open kunnen ontvangen van een boodschap behandeld in deze les.

Leerdoelen

    • De leerling kan bewust en vrij uitspreken wat hij/zij echt wil zeggen;
    • De leerling kan met een open houding en aandacht luisteren naar een verhaal van een groepslid;

Activiteit 2: Talking stick

Inleiding

Veel opmerkingen of onderwerpen zijn makkelijk uit te spreken. Zoals: ‘Wat vind je van die ene docent?’ of: ‘Wat vind je van het weer vandaag?’ Of: ‘Heb je nog doelpunten gescoord dit weekend?’ En soms zijn opmerkingen moeilijker uit te spreken of te ontvangen. Zoals: ‘Mijn vader en twee broertjes zijn nog achtergebleven in oorlogsgebied.’ Of: ‘Mijn moeder is al heel lang ernstig ziek.’ De makkelijk of moeilijk uit te spreken en aan te horen boodschappen zijn allemaal voorbeelden uit het dagelijks leven, en kunnen allemaal voorkomen in het leven van de leerlingen. Om open te kunnen uitspreken en ontvangen van die boodschap te kunnen behandelen, gebruiken we de ‘talking stick’. Of: ‘de praatstok’.

Voor de oefening:

Afhankelijk van de leerbehoeften van de leerlingen kan ervoor worden gekozen om in een kring te gaan zitten, of om de leerlingen op hun vertrouwde plek aan tafel te laten zitten.

Presenteer de ‘talking stick’ of ‘praatstok’. Alleen de persoon die de praatstok in de hand heeft, mag het woord hebben. De rest van de leerlingen is stil en luistert naar deze persoon.

Oefening 1: Kort vertellen

Geef aan dat de leerlingen mogen vertellen wat ze op dit moment voelen: in een woord of een korte zin. Laat de leerlingen de praatstok daarna doorgeven. Geef de leerlingen de tijd als ze deze nodig hebben.

(Optioneel) Oefening 2: Samen een verhaal verzinnen

Als groep verzin je samen een verhaal. Zodra je de praatstok in handen hebt, ben je aan de beurt om een stukje van het verhaal te verzinnen. De docent begint / een leerling met een eerste idee begint. Voorbeelden waarmee begonnen kan worden:

  • Bart werd wakker na een korte nacht slapen. Hij keek op zijn telefoon en zag…
  • Mo fietste in de ochtend naar school. Onderweg kwam hij iemand tegen. Het was…
  • Lisa en Joep kwamen elkaar tegen in de grote hal op school. Joep zag iets opvallends op de trui van Lisa, en zei…

Belangrijk: het doel van deze oefening is voor de leerlingen om vertrouwd te raken met het praten wanneer ze de praatstok in de hand hebben en om open en stil te kunnen luisteren.

Oefening 3: Lang vertellen

  1. Bedenk voor jezelf een situatie waarover je zou kunnen of willen vertellen. Bijvoorbeeld iets wat je hebt meegemaakt, een situatie bij jou thuis of een situatie van jouzelf. Iets wat je met iemand hebt meegemaakt. Voorbeelden zijn:
    1. Gescheiden ouders
    2. Een situatie met geld
    3. Een mentale of lichamelijke uitdaging van jou of iemand die dichtbij je staat
    4. Iets fijns of bijzonders dat je hebt meegemaakt
    5. Iets heftigs dat je hebt meegemaakt
    6. Iets dat je op school hebt gezien of meegemaakt
  2. Laat de leerlingen (evt.) deze situatie opschrijven zodat ze deze aantekeningen bij hun verhaal kunnen gebruiken.
  3. Laat een aantal leerlingen hun situatie vertellen met de praatstok in de hand. Benadruk evt. nogmaals dat de rest van de leerlingen stil en open luistert.
  4. Bespreek de oefening na:
    1. Hoe was het om het verhaal te vertellen? Wat merkte je bij jezelf? Wat merkte je bij je medeleerlingen? Wat vond je ervan? Wat voelde je erbij? Wat dacht je erbij?
    2. Hoe was het voor de leerlingen om het verhaal te horen? Wat vond je ervan? Wat voelde je erbij? Wat dacht je erbij?

Afsluiting

Tijdens les 1 heb je geleerd met wie je in de klas zit en wat je medeleerlingen hebben ervaren en beleefd, en wie ze zijn. Samen hebben jullie/we afspraken gemaakt om op een fijne manier met elkaar om te kunnen gaan en om elkaar te versterken. Tijdens les 2 heb je geleerd om open te kunnen vertellen en te luisteren. Dat kunnen we blijven doen. Geef het aan als je hierin iets wenst of opvalt, dan kunnen we daar altijd over in gesprek.

Copyright © Map out, alle rechten voorbehouden.