Bewust de democratische rechtsstaat bekijken
vanuit status, activiteit en lidmaatschap

Doelgroep:
Voortgezet onderwijs, alle klassen

Tijd:
50 – 60 minuten

Nodig:
Zie de activiteiten

Leerdoelen:

  • De leerling kan binnen het school aangeven welke rechten ze herkennen.
  • De leerling kan een eigen uiting geven aan rechten die de leerling heeft.
  • De leerling kan zich kwetsbaar opstellen t.o.v. de klasgenoten m.b.v. zinnen die evt. persoonlijk herkenbaar zijn.

Inleiding

Deze lessenreeks gaat over de democratische samenleving aan de hand van de belevingswerelden: status, activiteit en lidmaatschap. Deze belevingswerelden worden uitgelegd. Vervolgens wordt er een opdracht aan gekoppeld waarbij leerlingen uitdrukkelijk iets moeten uitvoeren. Op deze manier moeten verschillende aspecten van de democratische samenleving meer bij de leerlingen gaan leven.

Status, activiteit en lidmaatschap

Les 1: Status

Inleiding

Dit stukje burgerschap gaat over het begrip Status. Status geeft aan dat je als mens verbonden bent aan bepaalde rechten en plichten. Bijvoorbeeld: als minderjarig mens heb je recht op onderwijs en veiligheid.

Dit recht staat ook in artikel 15 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948. Daarin staat dat iedereen recht heeft op een nationaliteit. Want: als je geen nationaliteit hebt, dan heb je ook geen status die jouw rechten beschermt. Bij burgerschap leer je dat je als mens het recht hebt om rechten te hebben.

In opdracht 1 gaan we in op rechten die in je school zichtbaar kunnen zijn.

Opdracht 1: Rechten in de school

Nodig:

  • Een computer/laptop met internetverbinding
  • Een Mentimeter account
  • De telefoons van de leerlingen

Voorbereiding voor docent: Mentimeter

  1. Open Mentimeter: https://www.mentimeter.com/. Log in of maak een account aan.
  2. Kies voor een ‘Word cloud’, blank.
  3. Noteer rechts bij ‘Question’: Welke rechten zien jullie in het gebouw?
  4. Noteer bij ‘description’ bijvoorbeeld: Een waterkraan, genoeg wc’s, een informatiepunt, warmte, studieplekken, ramen in het lokaal, posters met spreuken en/of afbeeldingen, volwassenen die je kunt aanspreken, en/of andere voorbeelden.
  5. Klik rechtsboven op ‘present’.
  6. Neem de code bovenin over. Vertel de leerlingen: Ga naar menti.com en voer -deze- code in. Zie hieronder stap 4: ‘Open de Mentimeter…’

Oefening 1: Rechten in het gebouw

In je klas zijn er allemaal regels. Bijvoorbeeld: Zorg dat je huiswerk op tijd is ingeleverd. Of: luister goed naar elkaar.

Als leerling heb je niet alleen te maken met regels, maar ook met rechten. Bijvoorbeeld: Het recht op goed onderwijs. De school moet er dus voor zorgen dat er docenten zijn. En dat je goed onderwijs krijgt.

  1. Ga met jouw klas en je mentor of andere docent samen zitten.
  2. Bedenk samen de dingen binnen school die je belangrijk vindt. Bijvoorbeeld recht op een eigen werkplek. Of recht op privacy, dus niet teveel ramen in het lokaal.
  3. Vorm tweetallen of drietallen.
  4. Open de Mentimeter die je docent op het bord laat zien op je telefoon.
  5. Loop samen met de Mentimeter. Wat zijn nog meer dingen die je belangrijk vindt? Bijvoorbeeld watervoorziening of een duidelijk informatiepunt waar je vragen kunt stellen.
  6. Loop samen terug naar de klas en ga samen zitten. Bekijk de informatie die op de Mentimeter is verschenen.
  7. Bespreek samen: Welke belangrijke dingen hebben jullie bedacht?
  8. Bespreek samen: Welke rechten herkennen jullie hierin?
  9. Bespreek samen: Welke rechten spreken we af voor ons als groep?
  10. Schrijf samen deze rechten op: deze rechten staan naast de regels in de school.

Les 2: Activiteit

Inleiding

Dit stukje burgerschap gaat over de activiteit binnen democratie en de maatschappij. Dat betekent dat de mensen in die maatschappij zelf actief het land besturen. Dat doen ze door mensen te kiezen die voor hen het land mogen vertegenwoordigen. Als mensen het land besturen, dan zitten ze in het kabinet. Als ze opkomen voor de belangen van mensen, dan zitten ze in het parlement.

Het recht om zelf het land te besturen en om gekozen te worden of om iemand te kiezen, staat in artikel 21 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

Vanaf de romeinse tijd tot nu had men verschillende ideeën over democratie. De ene vond het belangrijk dat mensen zelf het land bestuurden. De ander vond het belangrijk dat mensen andere mensen konden kiezen die voor hen opkwamen. Allemaal hadden ze een beetje gelijk. Deze mensen uit het verleden hebben de democratie ontwikkeld tot hoe de democratie nu is.

Bij burgerschap wordt ook uitgegaan van deze vorm van democratie. Je kunt als mens in de democratie een hoop doen om voor je rechten op te komen. Bijvoorbeeld door:

  • Te stemmen;
  • Je verkiesbaar te stellen;
  • Een petitie te tekenen of aan te bieden aan mensen;
  • Demonstreren;
  • Een openbare brief sturen aan een belangrijk politiek persoon;

Opdracht 2: Opkomen voor je rechten

Nodig:

  • Aantekeningenpapier en pennen en/of potloden
  • Laptops met internetverbinding
  • Bij de demonstratie: materiaal voor een spandoek, evt. zelf door leerlingen meegenomen.

Oefening 2: Opkomen voor je rechten

In de democratische rechtsstaat zijn er allerlei manieren waarop je kunt opkomen voor je rechten. Bijvoorbeeld door:

  • Te stemmen
  • Je verkiesbaar te stellen
  • Een petitie te tekenen of aan te bieden aan mensen
  • Demonstreren
  • Een openbare brief sturen aan een belangrijk politiek persoon

Dit moet je doen:

  1. Vorm groepjes van vier leerlingen.
  2. Kies één van bovenstaande rechten.
  3. Zoek informatie op internet over dat recht.
  4. Schrijf de informatie op, op jullie eigen manier: vijf tot tien zinnen.
  5. Leg daarna uit waarom het recht zó belangrijk is dat je het hebt gekozen.

Onderwerpen waar je rechten voor kunt gebruiken zijn bijvoorbeeld:

  • Jongeren voelen zich somber
  • Armoede
  • Ongelijke behandeling
  • Slecht staat van natuur en milieu
  1. Blijf in je groepje.
  2. Kies één van bovenstaande onderwerpen.
  3. Zoek informatie op internet over dat onderwerp.
  4. Schrijf de informatie op, op jullie eigen manier: vijf tot tien zinnen.
  5. Leg uit waarom het zó belangrijk is dat jullie dat onderwerp willen behandelen.

Kom op voor je rechten

Voer in de klas jullie gekozen recht uit.

  1. Kiezen jullie voor het stemrecht?
    Schrijf de informatie nog eens goed op. Schrijf er een stelling bij waar mensen voor of tegen kunnen stemmen. Maak stembriefjes voor je klasgenoten. Laat je klasgenoten voor of tegen deze stelling stemmen. Tel de stembriefjes. Zo zie je of je iets hebt kunnen veranderen.
  1. Stellen jullie je verkiesbaar?
    Overtuig jouw kiezers dan om op jou te stemmen, door te vertellen wat jij met het onderwerp gaat doen om de situatie te verbeteren.
  1. Willen jullie een petitie laten tekenen?
    Zet in de tekst wat er niet goed is aan de situatie van jullie onderwerp. Vertel mensen waarom ze de petitie moeten tekenen.
  1. Willen jullie demonstreren?
    Maak een spandoek en maak mensen duidelijk wat er verkeerd is aan de situatie van het onderwerp. En wat er beter moet.
  1. Willen jullie een openbare brief sturen?
    Bedenk aan wie je de brief gaat sturen. Vertel wat het probleem is, waarom dit voor jullie een probleem is en wat er gedaan moet worden om het op te lossen.

Les 3: Lidmaatschap

Inleiding

Lidmaatschap gaat over het gevoel dat mensen hebben om ergens bij te horen. Je kunt bijvoorbeeld voelen dat je lid bent van je familie. Of van een voetbalclub. Of van je eigen school. Of een bepaalde religie. Of van een politieke partij.

Burgerschap heeft te maken met het gevoel van ‘erbij horen’ en ‘samen als groep ergens bij horen’. Samen als groep vormen mensen een maatschappij. En al die groepen samen vormen weer een grotere maatschappij. 

Als leerling ben je onderdeel van de groep in de klas waar je dit schooljaar in zit. Als groep vorm je een mini-maatschappij. Je hoort erbij. Dat kun je zien aan meerdere dingen. Bijvoorbeeld: de leeftijd van jou en je medeleerlingen, hoe je je kleedt en gedraagt en dingen in de media die je aandacht trekken. Toch kunnen deze dingen ook verschillend zijn: de kleding die jij graag draagt, vindt een ander minder leuk. Of je houdt van verschillende muziek. Ook heb je verschillende ervaringen die je hebben gevormd tot wie je nu bent. Daar gaat de volgende opdracht over.

Opdracht 3: Oversteken

Nodig:

  • Aantekeningenpapier en pennen en/of potloden
  • Laptops met internetverbinding
  • Bij de demonstratie: materiaal voor een spandoek, evt. zelf door leerlingen meegenomen.

Oefening 3: Loop over de lijn

Nodig: Schilderstape en een leeg lokaal

  1. Zorg voor een leeg lokaal.
  2. Maak een lijn van schilderstape over de hele lengte van het lokaal.
  3. Ga allemaal aan één kant van het lokaal staan. De docent staat (op een verhoging) aan een uiteinde van de lijn.
  4. De docent leest een aantal zinnen voor. Als je je aangesproken voelt bij een zin, loop je over de lijn.
  5. Loop over de lijn als je je aangesproken voelt bij een zin. Sta even stil en kijk in stilte naar links en rechts om te zien wie er eventueel ook de lijn overstaken.
  6. Je kunt bij de zinnen zien wie er iets met jou gemeen hebben en wie met jou verschillen. Wie of wat je ook bent: in ervaringen, gewoontes, geloof en interesses kun je zien wie er verschilt en wie er hetzelfde is.
  7. Loop in stilte terug en luister naar de docent voor de volgende zin.

Belangrijk: Doe deze oefening in stilte. Zorg dat niet praat en liever ook niet zucht of giechelt. Wees in het moment en concentreer je op de zinnen die uitgesproken worden.

Docent: Vul evt. aan met zinnen die van toepassing zijn in de groep.

De zinnen:

  1. Ik ga met de fiets naar school.
  2. Ik luister graag naar muziek.
  3. Ik heb een hobby, zoals muziek, sport of iets met kunst.
  4. Ik houd niet van groente of fruit.
  5. Ik heb vanmorgen ontbeten.
  6. Ik trek me veel aan van wat er in het nieuws komt.
  7. Ik heb een of meer profiel(en) op social media.
  8. Ik voel me een jongen.
  9. Ik voel me een meisje.
  10. Ik voel me thuis op deze school.
  11. Ik voel me betrokken bij iets rondom pesten op deze school.
  12. Ik voel me onzeker.
  13. Thuis zijn we er niet zeker van of we genoeg geld hebben.
  14. Ik kom uit een ander gebied dan hier.
  15. Ik voel me wel eens benadeeld.
  16. Ik heb wel eens iemand (meer dan) leuk gevonden.
  17. Ik heb dromen en wensen.
  18. Ik voel me anders dan anderen.
  19. Ik zit wel eens niet lekker in mijn vel.
  20. Ik heb een label (psychische stoornis).
  21. Iemand in mijn familie heeft een label (psychische stoornis).
  22. Ik heb wel eens een heftige gebeurtenis meegemaakt die mijn leven heeft veranderd.
  23. Alcohol en/of drugs zijn een probleem in mijn gezin.
  24. Ik ben religieus.
  25. Iemand in mijn nabije omgeving valt (ook) op hetzelfde geslacht.
  26. Iemand in mijn nabije omgeving voelt zich anders dan diens eigen geslacht.
  27. eigen aanvulling.

Klassengesprek na de activiteit

  1. Hoe was het om deze activiteit te doen?
  2. Wat heb jij meegekregen van deze opdracht? Wat viel je op?
  3. Wat betekent dat voor jou als lid van deze groep?
  4. Hoe zouden die verschillen en overeenkomsten zijn in de maatschappij?
  5. Hoe zouden mensen daarin met elkaar omgaan? Denk aan wat je is opgevallen bij deze activiteit en wat dat voor jou betekent.

Handige links